De herdenking van 2015 vond plaats overdag, op zondag 8 november, bij het monument voor het Joodse verzet in WO II bij het stadhuis van Amsterdam. Er waren drie sprekers: Anya Topolski, filosofe en universitair docent van de universiteiten van Nijmegen en van Luik, Haneen Zoabi, Palestijns lid van het Israelische parlement. en Markha Valenta, universitair docent Amerikansitiek aan de Universiteit van Nijmengen. Muziek was er van het duo Smits & Vlaar
Hieronder de tekst van de speeches (die van Haneen Zoabi in vertaling).
Toespraak Anya Topolski.
(ook te volgen via https://www.youtube.com/watch?v=ix1vQFBdDZE0
Dit jaar is het de eerste keer dat ik de
herdenking van Kristalnacht zal moeten beleven zonder mijn
grootmoeder. Ze is deze zomer gestorven. Mijn jongste kind, Aisha,
die hier is vandaag, heeft mijn grootmoeder nooit mogen kennen. Dit
is echt spijtig want ze had mij, Aisha, en ons allemaal veel te
leren. Vandaag wil ik graag met jullie delen wat ze mij vaak vertelde
over Kristalnacht. Op deze wijze blijft mijn grootmoeder verder
leven.
Op 9 november 1938 was mijn grootmoeder Pola Sara
Topperman 19 jaar oud. Haar geboortenaam die ze in Lvov, Oekraïne in
1919 kreeg was in feite Pola Topperman. In 1938 moest ze, zoals de
meeste Jodinnen – volgens de racistische wet van 17 augustus die
van toepassing was in Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europa – de
naam Sara toevoegen aan haar naam. Volgens de zelfde racistische wet
moesten alle Joodse mannen de naam Israel toevoegen aan hun naam.
In 1938 waren er, zoals mijn grootmoeder, meer dan
70,000 Joden in Duitsland van Oost-Europese afkomst. Sommige van
Poolse, sommige van Oekraïense,
sommige van Tsjecho-Slowaakse origine Ze hadden geen hoop op een
toekomst in Oost-Europa en beseften nog niet hoe erg het was in
Duitsland. Hun realiteit veranderde echter op 28 oktober 1938, tien
dagen voor Kristalnacht. In 24 uur tijd
werden bijna 20,000 Oost-Europese Joden gedeporteerd. Mijn
grootmoeder heeft vaak gesproken over die avond.
Het gebeurde op een vrijdag, de Joodse sabbat. In
een oogwenk werden alle niet Duits-geboren Joden opgepakt. Mannen,
vrouwen, en kinderen. De meesten onder hen, ook de minder gelovige,
waren op dat moment volop bezig met de maaltijdvoorbereidingen voor
de komende sabbat. Ze kregen het bevel om binnen een paar uur, met
een minimum aan bagage, te verzamelen bij
een opvangcentrum. Tegen de avond werd het duidelijk dat over heel
Duitsland, op heel efficiënte wijze, Joden van Oost-Europese afkomst
waren opgepakt. Ze werden snel en zonder pardon het land uitgezet, om
nooit meer terug te keren en nooit meer te worden gehoord.
Volgens getuigenissen bleven de Joden die in
Duitsland mochten blijven, allemaal in shock achter. Er werd over
niets anders gesproken. De volgende dag werden in de synagoge veel
discussies gevoerd over de relatie tussen de Duitse Joden en die uit
Oost-Europa. Al moesten ze volgens de racistische wet allemaal hun
namen veranderen door er Sara of Israel aan toe te voegen, toch was
er een verschil tussen Oost Europese Joden en West Europese Joden. De
overblijvers waren
Duitse Joden, Duitse burgers, geworteld in de Duitse cultuur, deel
van het publieke leven, betrokken bij de handel, de kunst, de vrije
beroepen. "Dit heeft kunnen gebeuren met de Ostjuden,"
vertelden ze zichzelf. "Maar bij ons, Duitsers? Nooit." Ze
hadden dus nog steeds een vals gevoel van veiligheid.
Nog geen 10 dagen later, op 9 november 1938, de
"Nacht van gebroken glas", kwam er een einde aan dat valse
gevoel van veiligheid onder de Duitse Joden. Honderden synagogen ging
in vlammen op; bedrijven werden geplunderd; mensen werden
doodgeslagen. Bijna 30.000 Joodse mannen werden gearresteerd.
Wat vaak vergeten wordt, is dat een schietpartij
in Parijs hiervoor als voorwendsel werd gebruikt, waarbij een
nazidiplomaat door een Duitse Jood werd doodgeschoten. Zijn ouders
maakten deel uit van de massa mensen die waren weggestuurd naar
Polen, zoals mijn grootmoeder, naar de vergetelheid.
Voor Oost-Europese Joden zoals mijn grootmoeder
was Kristalnacht geen ‘turning point.’ Eerlijk gezegd had ze
gedacht en gehoopt dat Kristalnacht heel Europa zou wakker schudden
– Joden en niet-Joden. Dat niémand echt veilig
is als niet iedereen veilig is, was de harde realiteit. Dat was toen,
maar ook vandaag, een boodschap die velen liever niet onder ogen
zien. Wanneer we dus zeggen “nooit meer”, dan moet het ‘nooit
meer’ voor iedereen gelden en niet
alleen voor mensen met dezelfde religie, nationaliteit, kleur,
enzovoort als ik, als wij. Als we een
wereld zonder geweld willen, dan kunnen we onze ogen niet sluiten
voor het onrecht dat nu vandaag, in naam van het verleden, wordt
uitgeoefend op anderen. Mijn grootmoeder
vond in 1938 het gebrek aan solidariteit
voor de ander, toen de Joden in Europa, tragisch. Waarom heeft
niemand
iets gedaan toen 20 000 Joden werden gedeporteerd op 28 oktober 1938?
Het gebrek aan solidariteit tussen Joden uit Oost
en West, vond ze hartverscheurend. Ze zou dan ook gepijnigd zijn als
ze zou weten dat er vandaag twee aparte herdenkingen van Kristelnacht
zijn in Amsterdam. Ik ben het daar mee eens, ook voor mij staat dit
symbool als belangrijke voorafschaduwing.
Ik besef dat je de hoop/belofte ‘NEVER
AGAIN - nooit meer’ op twee manieren kan interpreteren: dit zal de
joden nooit meer overkomen of
we staan het niet toe dat dit iemand,
ooit nog kan overkomen. Het is met die laatste interpretatie dat ik
ben opgevoed: niemand mag uitgesloten worden, want eens je dat
toestaat, komt er geen einde aan de cirkel van haat en uitsluiting.
Dat principe hou ik hoog, elke dag, in mijn dagelijks leven, in mijn
onderzoek aan de universiteit. Mijn grootouders waren overlevenden
van de Shoah en mijn ouders waren vluchtelingen uit Polen ten gevolge
van het antisemitische overheidsbeleid in 1968. Deze ervaringen van
uitsluiting zitten sterk verweven in mijn familiegeschiedenis. Dat
principe is voor mij een kernwaarde die ik heb gekregen van babcia
Pola en die ik aan Aisha en mijn andere kinderen wil overbrengen.
Het is precies voor deze reden dat ik het
belangrijk vind dat er geen vergelijkingen of concurrentie zou
bestaan tussen slachtoffers. Waarom zou het feit dat ik ook
slachtoffer ben, jouw lijdensweg aan waarde doen inboeten? Als Poolse
en Joodse ben ik zeer bewust dat beide groepen slachtoffers waren. We
moeten naar elkaar luisteren en elkaar proberen te begrijpen in
plaats van te concurreren met slachtofferschap. Slachtofferschap kan
je niet meten, het is een heel subjectieve en persoonlijke beleving.
Eén van de belangrijkste lessen die wij moeten
trekken uit de Shoah is het gevaar van dit soort van instrumenteel
denken dat gefocust is op het berekenen en meten. Pijn, verlies,
uitsluiting... welke meetlat leg je daarnaast? Bij de hedendaagse
concurrentie in Europa tussen de slachtoffers van antisemitisme en
islamofobie, wil ik die boodschap ook graag meegeven. Alleen zo
kunnen een meer rechtvaardige en inclusieve samenleving creëren voor
de Ander – Tikkun Olam zoals we zeggen in het Hebreeuws. In plaat
van te concurreren, moeten beide groepen slachtoffers elkaar erkennen
en steunen. Erkenning kunnen geven aan de ander veronderstelt
dat je verbeeldingskracht hebt om het perspectief van de ander te
begrijpen. Haat en uitsluiting verlammen die verbeelding.
Zowel de slachtoffers van antisemitisme als die
van islamofobie – hier, maar ook in Israel en Palestina – zouden
zich er meer bewust van moeten zijn dat ze beiden slachtoffer zijn
van één en dezelfde partij – ‘het idee van Europa’. Het idee
van Europa is een idee dat wij, ik, jullie, allemaal onbewust
geloven. Dat wij, omdat wij hier geboren zijn, op een of ander
manier, beter zijn dan iemand anders, dat wij beter verdienen, dat
wij recht hebben op meer dan mensen wiens afkomst elders ligt. Dit
probleem, met wortels in het Christendom en in de Verlichting, en met
slavernij, kolonialisme en de hebzucht van het kapitalisme als
zichtbare effecten, is ook heel direct gelinkt aan de oprichting van
de staat Israël en dus aan de nakba. Het is tragisch dat
minderheden, in Europa maar ook elders zoals in Israel en Palestina,
zich tegen elkaar laten uitspelen op een manier waar niémand
beter van wordt.
Wat ik vandaag door het verhaal van mijn
groetmoeder Pola Sara Topperman probeer uit te leggen is dat wij het
gebrek aan solidariteit tussen mensen – niet alleen in 1938, maar
ook vandaag, hier en nu in Amsterdam – met een andere bril moeten
bekijken. In plaats van onszelf steeds te
vergelijken met iemand anders, individu of groep, moeten wij
misschien beginnen bij onszelf. Wij moeten allemaal in de spiegel
durven kijken en ons de vraag stellen: welke privileges heb ik cadeau
gekregen en wat zijn de vooroordelen van waaruit ik de wereld ervaar.
Zoals de filosoof Emmanuel Levinas ons heeft geleerd:
verantwoordelijkheid kan je enkel in de eerste persoon uitspreken, ík
ben verantwoordelijk. Het allerbelangrijkste is om
te reflecteren welke verantwoordelijkheid ik heb in deze conflicten,
en van daaruit te zoeken naar welke rol ik KAN spelen in dit
hedendaags gebrek aan solidariteit.
Bedankt.
Toespraak
van Haneen Zoabi (vertaling van haar speech in het Engels)
Zoabi is lid van het Israelisch parlement als vertegenwoordiger van
de Verenigde Lijst van Arabische partijen. Zij maakt deel uit van de
partij Tajammu al-Watani Dimoqrati, de Nationale, Democratische
Alliantie, in Israel ook wel de Balad partij genoemd.
Haar Engelstalige rede is ook te zien op https://www.youtube.com/watch?v=7_d0ljkBF24
De Engelstalige tekst is o.m hier te lezen op de blog van Abu Pessoptimst.
Ik
wil u bedanken dat u mij hebt uitgenodigd hier te spreken bij deze
bijzondere gelegenheid. Ik vind het een bijzondere eer te mogen
spreken ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Kristallnacht, en in
naam van alle slachtoffers van racisme en vooroordelen en vervolging.
Het
is voor mij een eer te mogen spreken in naam van het Joodse verzet en
in naam van allen die in verzet zijn gekomen tegen onderdrukking.
Tijdens
de Kristalnacht, zijn duizenden winkels en honderden synagoges
verwoest en in brand gestoken door Duitse bruinhemden.
Misschien
was de meerderheid van de Duitsers het hiermee niet eens, maar zij
bleef zwijgen. Als in Israël twee kerken en tientallen moskeeën in
brand worden gestoken en honderden Israëlische supporters van Beitar
“Dood aan de Arabieren” schreeuwen na elke voetbalwedstrijd, wanneer een familie door brand wordt gedood, wanneer een 15 jarige jongen verbrand, dan
blijft de meerderheid zwijgen, hoewel zij wellicht geschokt is.
Netanyahu
en Barkat , de burgemeester van Jeruzalem, hebben burgers opgeroepen
wapens te dragen en zij kregen de volle steun voor deze oproep van de
zijde van Moshe Ya’alon, minister van Defensie, en van Yuval
Diskin, het voormalig hoofd van de Israëlische geheime dienst.
Netanyahu
heeft de Joodse burgers opgeroepen te stemmen omdat –zoals hij het
formuleerde- “De Arabieren naar de stembussen rennen”. De
minister van Onderwijs, Bennett, heeft verklaard, ik citeer: “dat
het OK is om Arabieren te doden. Ik heb het zelf meermalen gedaan.”
Lieberman zegt “Gebruik de bijl”. Dit maakt duidelijk dat de
kernboodschap van Kristallnacht niet is overgekomen.
De Kristallnacht
kwam niet uit de lucht vallen, uit het niets. Het was het eindpunt
van een ontwikkeling van jaren. En we zien een soortgelijke
ontwikkeling zich nu in Israël voordoen sinds een aantal jaren.
De
uitspraken die ik zojuist citeerde, rechtvaardigen het geweld tegen
Palestijnen. Maar de toehoorders blijven zwijgen.
Langzaam, stapje voor stapje, accepteert de publieke opinie wat zij
dag na dag hoort. De boodschap wordt onbewust overgenomen tot deze de
algemeen geldende norm is geworden.
Ik
wil u enkele recente onderzoeksresultaten laten horen, afkomstig van
de jaarlijkse Democratie Index van het Israelisch Democratisch
Instituut:Een meerderheid van de Joodse burgers van Iarel meent dat het gerechtvaardigd is in het geval van oorlog de Arabische (Palestijnse) burgers van Israel vast te zetten. Een
meerderheid onder de Israëlische bevolking gelooft dat de
joods-zionistische waarden belangrijker zijn dan democratische
waarden. 55 procent is tegen volledige gelijkheid voor Palestijnse
inwoners van Israël. Het is niet moeilijk de geleidelijke neergang te bemerken naar een diep dal, dat ons herinnert aan het Duitsland van de
jaren dertig van de vorige eeuw.
De
demonisering van de Ander, het rechtvaardigen van het gebruik van
geweld en het gebrek aan tegengeluiden tegen misdaden, dat alles
herinnert ons aan wat zich afspeelde in het Duitsland van begin jaren
dertig.
Twee
weken geleden is een Eritrese vluchteling, Haptom Zarhum, op het
centrale busstation van Beer Sheva door een menigte gelyncht. En de
algemene reactie op deze afschuwelijke gebeurtenis was dat er sprake
was van ‘een identificatiefout’. De menigte die hem vermoordde,
zag hem aan voor een terrorist en niet voor een onschuldige Jood. Wat
echter het meest schokkend is, is dat de mensen niet geschokt
waren door de misdaad zelf, maar door de identificatiefout. Als het
slachtoffer een Palestijn was geweest, was het geen
probleem geweest.
Ik kan u nog meer voorbeelden geven, waarvan we kunnen leren dat de staat Israël snel soortgelijke fases doorloopt als in Duitsland in de jaren dertig. En het gaat niet om de facto racisme, maar ook om de jure racisme. We hebben te maken met een politieke cultuur, die al begon toen de ideologie van deze staat werd geformuleerd, die in een zin kan worden omschreven: te zorgen voor en privileges te garanderen voor de Joodse bevolking, dat gebeurt door middel van tachtig wetten. Elk van deze wetten lijkt op zich niet zo problematisch, maar als je naar het geheel van deze tachtig wetten en amendementen kijkt, dan begrijp je hoe ernstig de situatie is.
Ik ben Haneen Zoabi. Ik ben een van de 120.000 die door Israël niet uit hun vaderland werden verdreven, uit het Palestina van 1948, toen 85 procent van mijn mensen zijn verdreven in een etnische zuivering volgens een kolonialistisch plan. In plaats van dit diepe historisch onrecht te erkennen en een staat te vestigen die gebaseerd is op gelijkheid, rechtvaardigheid, democratie en menselijke waardigheid, leven we in een staat die gebaseerd is op het begrip ‘privileges voor Joden’, wat neerkomt op een onjuiste interpretatie van hun eigen tragedie.
Ik kan u nog meer voorbeelden geven, waarvan we kunnen leren dat de staat Israël snel soortgelijke fases doorloopt als in Duitsland in de jaren dertig. En het gaat niet om de facto racisme, maar ook om de jure racisme. We hebben te maken met een politieke cultuur, die al begon toen de ideologie van deze staat werd geformuleerd, die in een zin kan worden omschreven: te zorgen voor en privileges te garanderen voor de Joodse bevolking, dat gebeurt door middel van tachtig wetten. Elk van deze wetten lijkt op zich niet zo problematisch, maar als je naar het geheel van deze tachtig wetten en amendementen kijkt, dan begrijp je hoe ernstig de situatie is.
Het
zou een paar uur duren om deze wetten te bespreken en mijn tijd is
beperkt, maar laat me een voorbeeld noemen. Er is bijvoorbeeld een
wet die toelaat een aanklacht in te dienen tegen burgers die tot een
boycot oproepen. Een boycot is op zich een vreedzame manier van
politiek bedrijven, die burgers kunnen inzetten als zij in verzet
komen. Maar in Israël wordt de oproep tot een boycot door de wet
effectief het zwijgen opgelegd.
Ik
kan vertellen over dorpen die speciale toelatingscomités hebben om
Palestijnen eruit te filteren die er willen komen wonen. Kunt u zich
indenken dat er een dorp in Holland is waar een toelatingscomité de
plaatselijke bevolking laat besluiten of er mensen niet mogen wonen
op basis van hun etniciteit, ras of religie?
In
Israël moet de politie verslag doen van haar onderzoek, maar niet als
het gaat om mensen die van misdaden tegen de veiligheid worden
verdacht. Dit laat de mogelijkheid open voor misbruik en zelfs
marteling van verdachten bij een verhoor. En omdat het wettelijk ook
mogelijk is te verhinderen dat verdachten van misdrijven tegen de veiligheid hun advocaat
zien, is er sprake van een groot gevaar.
Ik
kan zo doorgaan maar dit is mijn laatste voorbeeld. Als iemand met
een partner uit de Palestijnse gebieden trouwt, dan is
gezinshereniging niet toegestaan. Kolonisten die in de Palestijnse gebieden wonen en met een partner uit Israël zelf trouwen, krijgen
niet met dit probleem te maken, maar Israëlische Palestijnen wel.
De
vraag is: kunnen we dit stoppen? Kunnen we van Kristallnacht leren dat
we niet moeten doden? Dat we niet racistisch moeten zijn en als we
met wreedheden worden geconfronteerd, dat we dan niet onze mond
moeten houden? Dat we onze verantwoordelijkheid moeten nemen? Anders worden we verantwoordelijk. Als je
blijft zwijgen tegenover racisme en discriminatie ben je medeplichtig!
Ik ben Haneen Zoabi. Ik ben een van de 120.000 die door Israël niet uit hun vaderland werden verdreven, uit het Palestina van 1948, toen 85 procent van mijn mensen zijn verdreven in een etnische zuivering volgens een kolonialistisch plan. In plaats van dit diepe historisch onrecht te erkennen en een staat te vestigen die gebaseerd is op gelijkheid, rechtvaardigheid, democratie en menselijke waardigheid, leven we in een staat die gebaseerd is op het begrip ‘privileges voor Joden’, wat neerkomt op een onjuiste interpretatie van hun eigen tragedie.
Wat
we moeten leren en begrijpen van de onderdrukking, vervolging
verdrijving en moord op de Joden van Europa is niet om
privileges toe te kennen aan de Joodse inwoners van Israël, maar om
op voet van gelijkheid te leven. Je
kunt racisme niet oplossen door anderen racistisch te behandelen.
Integendeel. Je moet racisme weerstaan door gelijke rechten,
democratie en rechtvaardigheid te na te streven en te eisen, en in de praktijk
te brengen.Waar ik als Palestijnse mee te maken krijg is een staat die het geloof uitdraagt dat ik
om het onrecht aan de Joden ‘goed te maken’ net zo’n soort racisme moet ondergaan als waarmee de Joden in het Duitsland van de jaren dertig van de vorige eeuw te maken kregen.
AlsPalestijnse die niets te maken heeft gehad het racisme dat tot de Kristallnacht heeft geleid, identificeer ik mij met de slachtoffers
en ik vecht mee in hun strijd tegen het racisme dat door Israël wordt bedreven in hun naam.Ik ben gedwongen te leven in een ondemocratisch en racistische juridisch en politiek systeem, dat is gebaseerd op ‘privileges voor alleen de Joodse burgers’, waarbij wordt vergeten dat ik het niet was, die
naar Israel ben geïmmigreerd, maar dat zij naar het land zijn
geïmmigreerd. En Israël is nog een stap verder gegaan door mijn
volk op de Westelijke Jordaanoever, in Gaza en Oost-Jeruzalem te
bezetten, waarbij grote misdaden zijn begaan tegen de mensheid,
oorlogsmisdaden, waarbij het land is geconfisqueerd, nederzettingen
zijn gebouwd, mensen zijn blootgesteld aan het geweld van veel
kolonisten, mijn mensen onder belegerd en basale mensenrechten,
waardigheid en vrijheid ons ontnomen zijn.
Bij
de laatste grote aanvallen van Israël op Gaza zijn 2200 Palestijnen
omgebracht, onder wie 500 kinderen. En het doden is niet gestopt. er worden dagelijks Palestijnen gedood. Wat kunnen we doen behalve
strijden binnen de grenzen van het internationale recht? Welke andere
menselijke reactie kunnen we geven?
Maar
Israël bestempelt juist deze vorm van strijd, die ieder van u in
dezelfde situatie zou voeren, als crimineel. Met de harde les van
de Kristallnacht in ons hoofd roepen wij op tot de strijd van onze mensen
binnen de grenzen van het internationaal recht. Wij roepen alle
mensen op om volgens deze gedachtegang tegen dezelfde praktijken te
strijden. Wij roepen als burgers op tot politieke strijd.
Ik
roep niet op tot geweld. Ik roep op tot een strijd binnen de grenzen
van het internationaal recht. Ik roep u op om niet te zwijgen over de
ernstige misdaden die tegen mijn mensen worden begaan.
Het publiek geeft Haneen Zoabi een ovatie. (Foto Anja Meulenbelt)
Toespraak Markha Valenta
Goedemiddag
dames en heren.
Het
is nu dag. Het is rustig en het weer, net als het licht, is zacht.
Het geweld van marteling, moord en oorlog voelt dan misschien heel
ver weg. Irreëel. Als een verhaal. Echt, maar tegelijkertijd
ongrijpbaar; als woorden en beelden, vluchtig als een knal, als
donkere wolken in de verte, als een herinnering.
Op
een bepaalde manier klopt dat: wij moeten de gruwelijkheden achter
ons laten om te kunnen genieten: van de schoonheid om ons heen, van
onze geliefden, van de kunst en van al het prachtige in het
menselijke leven. Maar nu, hier, staan we stil. Bij de scherven die
Kristallnacht achterliet. En wat ze nu met ons doen.
Scherven
hebben iets dubbels. Ze kunnen snijden, als een scheermes,
vlijmscherp, door je aders. En dwars door het weefsel van een
samenleving. Zoals op die
nacht, en de dag en nacht die daarop volgden. Toen mannen in een
hysterie van opgewonden, razende haat te werk gingen met voorhamers,
vuur, vuisten en voeten – mannen zich met hun hele lichaam en ziel
stortten op het vernietigen van alles dat zichtbaar joods was, van
het meest sacrale: synagogen die woest vernield en verbrand werden,
stoffelijk joods overschot dat opgegraven en ontheiligd werd; stapels
Torahs en rollen die verscheurd en onder voeten getreden werden.
Dwars door heel Duitsland, Oostenrijk en het Sudetenland. Joodse
zaken – meer dan 7,000 – alsook scholen en ziekenhuizen, die
binnengedrongen, vernield en geplunderd werden. Niet alleen door
vreemden, maar ook door buren en vrienden. Net zoals het buren en
vrienden waren die toekeken, en meededen, in de orgie van
vernedering, bespuging, en afranseling van joden die toen plaatsvond.
Minstens 91 joden werden toen direct vermoord. Ongekende aantallen
vrouwen werden bruut verkracht. En 30,000 joden – een kwart van de
joodse mannen die destijds nog in Duitsland leefden – werd
gearresteerd, om vervolgens naar Dachau, Buchenwald, en Sachsenhausen
gestuurd te worden. Binnen drie maanden zouden de meesten weer
vrijgelaten worden, met de eis om het land te verlaten. Intussen
waren er echter meer dan 2.000 joden sinds die
nacht doodgegaan: honderden door zelfmoord na die
nacht, en nog veel
meer door de barre omstandigheden en afranselingen in de kampen.
Daarbij kwam het voor dat mannen zo lang en zo hard geslagen werden
dat hun hun ogen uit hun schedels barstten, hun schedels zelf
vermorzeld waren, zoals eerder de ramen van joodse bedrijven, hun
gezichten zonder vorm, plat met de grond gemaakt werden.
Kristallnacht
markeert een keerpunt in de onderdrukking van joden in het Duitsland
van Hitler: de overstap van verbale agressie en juridische
uitsluiting naar bruut geweld dat zich toespitste op het vernietigen
van alle sporen van joods leven – in de lichamen van joden zelf,
alsook in het sociale lichaam van Europa – op een schaal die niet
alleen uitblinkt door de omvang van dood en terreur, maar ook door de
reikwijdte en diepte van ontmenselijking: door het structurele
gebruik van wrede vernedering en door het orgiastisch pleziernemen in
het misbruik van de lichamen en zielen van een heel volk. Die
scherven snijden nog steeds met hun vlijmscherpe randen. Door ons
geheugen, door onze geschiedenis, door onze samenleving. Op de
momenten dat we daarbij stilstaan.
Maar
zoals de glasscherven waarnaar die
avond is genoemd, doen ze ook iets anders. Scherven kunnen niet
alleen snijden; ze kunnen ook een spiegel voorhouden. Geen perfecte,
ongebroken spiegel – dat
nooit. De
geschiedenis herhaalt zich; maar zij herhaalt zich nooit hetzelfde.
Daarom
staan we stil. Om ons opnieuw te herinneren wat het erkennen en
ervaren van wat er toen gebeurde – in een andere tijd, met andere
mensen, met wie we toch een wezenlijke band hebben – hier en nu
betekent. Voor ons als joden en niet-joden; als de kinderen van
verzetsstrijders en van collaborateurs; van diegenen die gedood en
gemarteld werden, van diegenen die het lukte om te vluchten, en van
diegenen die het uitvoerden. Of die er gewoon bij stonden en het
toelieten. Wat is de plek van die geschiedenis in ons leven – als
individuen en als samenleving? Wat doet ze met ons? Want net zoals
wij vanuit het hier en nu terug
kijken op de geschiedenis, doet de geschiedenis zelf iedere keer een
beroep op ons: wat ga je doen, de volgende keer? Ben je in staat om
weerstand te bieden? Heb je de moed?
Daarom
staan we stil.
Stilte
heeft iets weg van glasscherven. Net zoals glasscherven dubbelzijdig
zijn in hun werking – het bloedig snijdende én het
weerspiegelende, en ons zo een kans biedend om het deze
keer anders te doen – zo heeft stilte ook iets dubbelhartigs. Er is
de stilte die ruimte laat om te herinneren, te erkennen en te eren.
Én er is de stilte die een onttrekking betekent aan wat er is
gebeurd: de stilte die wegkijkt, zich afzijdig houdt, en daardoor
stilzwijgend het ontoelaatbare toelaat.
Die
stilte was er toen – in de landen die zich uitspraken tegen
Kristallnacht, maar vervolgens niets deden. Of beter gezegd, zich
daartegen uitspraken, om vervolgens hun grenzen voor joden nog
steviger dicht te timmeren. Van de Duitsers moesten de joden weg. Van
anderen mochten ze niet binnen. Die combinatie van gericht wegjagen
en gericht uitsluiten was dodelijk: zodat Chaim Weizman al twee jaar
eerder, in 1936, opmerkte: “De wereld lijkt wel in tweeën gedeeld:
tussen die plekken waar joden niet mogen blijven leven; en die
plekken waar ze niet binnen mogen.” Diezelfde stilte, de stilte die
wegkijkt bij de moord van een ander, naast je, aan de grenzen van je
land, je eigen leven, je bewustzijn, is er nu. Nu ook. Nu weer.
De
beroemde Hongaars-Israëlische filosoof Yehuda Elkana, die zelf
Auschwitz overleefde, schreef 50 jaar na de Kristallnacht dat er uit
de as van Auschwitz twee volkeren ontstegen: een minderheid die stelt
“Dit mag nooit meer gebeuren” en een bange en gekwelde
meerderheid die stelt “Dit mag ONS nooit meer gebeuren.” Hij was
zelf een fervent voorstander van de eerste overtuiging, en stelde dat
de tweede catastrofaal was. Iedere filosofie van het leven die gevoed
zou worden door de tweede – “Dit mag ONS nooit meer gebeuren” –
zou desastreuze consequenties hebben. De context waarbinnen Elkana
schreef, was de eerste intifada. Als hij keek naar het onmenselijke
geweld van zijn eigen staat en mede-Israëliërs jegens de
Palestijnen, hij zelf zag hoe mensen levend begraven werden door
bulldozers, hoe een rellende menigte in een ziekenhuis de
beademingsapparatuur van ouderen uittrok, en hoe soldaten de armen
van burgers – inclusief kinderen – moedwillig braken… als
Yehuda Elkana naar dit allemaal keek, dan vond hij dat Hitler aan het
winnen was: de verslaving aan het verleden ondermijnde de democratie
in het heden. Vandaar dat hij vervolgens stelde: “wij moeten leren
om te vergeten.”
Dit
was niet
een oproep om de Shoah als zodanig te vergeten, maar om de sacrale
verering
daarvan – van symbolen, rituelen en monumenten – ten koste van
het heden en de democratie aan banden te leggen. Onze democratie moet
niet opgeofferd worden aan de doden, maar keer op keer bevochten
worden door
de levenden, voor
de levenden. Democratie is nooit gegeven, maar alleen bevochten. Door
iedere generatie opnieuw.
Het
is daarom niet alleen kwalijk, maar ook gevaarlijk dat onze regering
hier in Nederland weigert om dat te doen. Op het moment dat hier op
televisie Nazi’s uitgenodigd worden voor praatprogramma’s, dat
racistische en xenofobische bewegingen als Pegida weer de straat op
gaan, dat er brede discriminatie is in onze samenleving, dat politici
roepen dat bepaalde minderheden achterlijk, ongewenst en een gevaar
voor onze toekomst zijn, houdt zij voor het grootste gedeelte haar
mond. Blijft het gros van onze politici en onze samenleving volkomen
stil. En op het moment dat de staat Israël in de bezette gebieden
een apartheidsregime uitvoert (zoals
kritische Israëli’s zelf stellen in debatten in Israël),
op het moment dat het moedwillig meer dan een miljoen mensen in een
openlucht gevangenis opsluit om daar om de zoveel jaren zogenaamd
“het gras te maaien” – waarbij intussen Palestijnen op straat
in Israël door menigten achternagezeten en gelyncht worden, terwijl
honderden kinderen en duizenden volwassenen zonder proces worden
vastgezet… dit allemaal ten dienste van het langzame verstikken,
verdrijven, en ontmenselijken van de Palestijnen en alles wat
zichtbaar Palestijns is, inclusief het leven zelf – dan houden onze
politieke leiders ook hun mond. Net zoals ze doen op het moment dat
Netanyahu probeert om de geschiedenis te herschrijven, op het moment
dat hij stelt dat de Holocaust te danken is aan de Arabieren – een
van de meest verwerpelijke, antisemitische
uitspraken van recente tijden – waarbij de man die zich de leider
acht van joden over de hele wereld, bewust en instrumenteel, de Shoah
inzet ten dienste van een barbaars politieke project; dat wil zeggen,
ten dienste van het rechtvaardigen van de eindeloze, gewelddadige
bezetting van Palestijnse gebieden als zijnde de natuurlijke uitkomst
van wat hij noodzakelijk voorstelt als de eeuwige haat van Arabieren
jegens joden. En dit allemaal op het moment dat wij, hier in Europa,
de grenzen steeds strakker aan het dichttrekken zijn voor mensen die
voor oorlog vluchten – die “daar” niet kunnen overleven, en
“hier” – weer – zoals toen – niet binnen mogen.
Waar
zijn onze politieke leiders? Hoe kunnen ze weer zwijgen, vluchten en
zich afkeren? Weten ze niet hoe gemakkelijk het kan – alhoewel
nooit twee keer op dezelfde manier – dat woorden worden omgezet in
daden?
Laat
ik ten slotte opmerken dat het moderne politieke
antisemitisme hier in Europa voor het eerst duidelijke vorm kreeg in
de jaren 70 van de 19de
eeuw. In 1879 is het woord antisemitisme
voor het eerst gebruikt om die ontwikkeling te duiden. Zestig jaar
later voltrok zich Kristallnacht in het Europese land waar joden
misschien wel het meest geïntegreerd en succesvol waren.
Laten
we daarom zorgen dat de gewelddadige woorden en laffe stilheden van
nu niet tot barbaarsheid in de toekomst leiden. Of tot het gedogen
van barbaarsheid elders.
Juist
daarom ben ik ontzettend trots om hier naast Haneen Zoabi en Anya
Topolski te mogen staan: twee vrouwen die ons de scherven van het
verleden en het heden voorhouden. Niet
om onze of andermans mond te snoeren. En niet
om als een scheermes door de samenleving en de levens van een ander,
de ander,
te snijden. Maar om ons een spiegel voor te houden in naam van de
democratie. Een gebroken spiegel uit het verleden, die ons een weg
kan wijzen naar een toekomst zonder die
scherven, scherp als glas. Zonder die scherven die het menselijke in
ons en in “hun” vernietigen. Wie “hun” ook mogen zijn.
Hierdoor
maken zij het ons mogelijk om echt stil te staan: niet onderdanig aan
de doden - ook al zijn ze met bruut geweld aan ons onttrokken –
maar ten dienste van onze kinderen, onze buren, onze medemensen hier
en nu.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.